Waterwolfje

Zie je dit water? Deze zee zeg maar? Weet je wat het is? Ja, hier golft nu de Waddenzee. Maar vroeger was dit land. We zijn vandaag naar een eiland gevaren dat vroeger aan de rest van Nederland vast zat. Texel. 

Op 1 november 1170, bijna duizend jaar geleden, is hier een ramp gebeurd. Er was een storm. Zo eentje waarbij je tegen de wind kunt aanleunen en niet omvalt. Als mens dan. Als hond vlieg je bij een storm bijna omhoog, als een vlieger aan een lijntje. 

Het water in de zee kwam steeds hoger te staan door de wind. Zo hoog, dat de zee een stuk duin opvrat. En een stuk dijk, dat is een duin die door mensen is gemaakt om het water tegen te houden. En nog een dijk. En nog een duin. Een dag later lag heel Holland en Zeeland onder water. Het water kolkte door de straten van Amsterdam. 

De Waterwolf was geweest, schreven mensen, die had gaten geknaagd in de duinen en dijken. Een wolf, want de wind had gehuild langs de ramen, en bij het instorten van een dijk hoorde je een harde, diepe grom. En de gaten in de duinen leken op bijtwonden, alsof de waterwolf er zijn tanden in had gezet. 

Meer dan dertig dorpen verdwenen. Die had de Waterwolf verzwolgen. Alles was daar weg: de kerk, de huizen, de straten. Honderdduizend mensen waren verdronken. Zoveel mensen als er nu in Maastricht, Delft of Alkmaar wonen. Texel zat nog vast aan Holland, maar met alleen nog maar een dun strookje land. Net als een wiebelige melktand in je mond, aan zo’n laatste velletje. De Waterwolf hoefde nog maar een klein hapje te nemen. Een dag later was Texel een eiland geworden. 

Vandaag was er weer storm op Texel. Mijn oortjes klapperden als vlaggetjes in de wind. Mijn mens zegt dat ik niet bang hoef te zijn voor de Waterwolf, omdat de mensen nu stevige dijken en duinen hebben gebouwd. Maar we waren op het strand, het waaide keihard en ineens doemde er in de verte een zwarte vlek op, die snel dichterbij kwam. Ik hoorde de wind huilen. Ik blafte voor de zekerheid maar even, misschien zou de Waterwolf, die mij ook niet goed zou kunnen zien, dan denken dat ik heel groot was en vluchten. Maar de zwarte vlek kwam snel dichterbij. En racete om mij heen. 

Ze bleek Donna te heten. Ze is net zo snel en net zo groot als ik. We raceten door het zeeschuim, dat door de wind opvloog in grote plukken. We renden de plukken achterna. We beten in zeewier. We rolden in dode krabben, zodat we allebei heerlijk gingen ruiken. ‘Je ruikt als een garnaal Lou,’ zei mijn mens. 

Daarna gingen haar mens en mijn mens koffiedrinken. Donna en ik moesten braaf onder de tafel gaan liggen. Dat deden we best wel. Even. Maar na een dutje van een paar minuutjes legde ik voorzichtig mijn poot op haar kop. En beet zij zachtjes in mijn oor, als een klein Waterwolfje. Ze liet niet meer los. Toen ging ik op mijn rug liggen en Donna ook en daarna gingen we een soort van zachtjes worstelen. Zachtjes, want je mag natuurlijk niet worstelen in een cafeetje. Alleen nam Donna me in de houtgreep en toen ging ik dat natuurlijk terugdoen en toen kwam ook de serveerster langs met een dienblad vol drankjes. En die serveerster was heel jong en had nog niet zo vaak met een dienblad vol drankjes gelopen. De drankjes begonnen te schuiven, ik schrok ervan. Dus ging ik me uitschudden, wat honden doen als ze iets spannend vinden. Daarna lag er zand over onze tafel en over die van de buren. En in de koffie van mijn mens. En in alle drankjes op dat dienblad. 

We gingen. Gelukkig spreken onze mensen binnenkort af in een park in de Haarlemmermeer, waar je goed kan racen en worstelen. De Haarlemmermeer was vroeger een heel groot meer, met alleen maar water. Nu is het water land. Waar eerst grote snoeken zwommen, landen nu vliegtuigen, op Schiphol. Over hoe dat kan, vertel ik een volgende keer. 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *