De tactiek van de zwaan
Vandaag deed ik de tactiek van de zwaan. Dat is een hele coole move. Ik deed ‘m bij een Chihuahua. Dat spreek je uit als ’tjiewawaa’. ‘Oh, zo’n klein schattig hondje’ denk je nu vast. Maar die kunnen boos zijn, joh. Net als meerkoeten. Is je dat wel eens opgevallen? Als je een groep meerkoeten ziet zwemmen in de gracht of sloot, wordt er na niet al te lange tijd altijd plots eentje Heel Erg Boos. Je ziet nooit waarom. Er is geen andere meerkoet die boos doet, er is geen ruzie over eten, niks. Zo maar ineens sprint zo’n meerkoet op een andere meerkoet af, met woest fladderende vleugels, en roept boos ‘iep’. Daarna gebeurt er altijd hetzelfde. Die andere meerkoet wordt namelijk ook boos. Die zegt ook ‘iep’ en gaat op de aanvaller af. Een van de twee gaat dan met zijn flappervoeten (meerkoeten hebben onvoorstelbaar grote flappervoeten, moet je maar eens opletten) tegen de ander aan trappelen. Die boze ander trappelt dan terug. Dan zeggen ze nog een keer iep. En nog een keer. Soms duwt de een de ander ook nog eens kopje onder. Dan doet de ander dat terug. Totdat de een vindt dat hij heeft gewonnen. En de ander het daarmee eens is. Dan zwemmen ze allebei boos weg. Echt gezellig is dat niet.
Soms doet een boze meerkoet dit ook bij een zwaan. De zwaan reageert heel anders. Die zwaan lijkt te denken, wat nou iep, blaast even om te laten zien wie hier eigenlijk de baas is en zwemt daarna rustig verder. Heel statig, zoals alleen zwanen dat kunnen. Zwiep peddelt de ene voet, zwiep peddelt de ander. Als de boze meerkoet heel boos is, probeert hij het nog een keer. De zwaan blijft onverstoorbaar. En zwemt verder. En dan gebeurt er iets geks. Plots lijkt de boze meerkoet te zijn vergeten waarom hij zo boos is. En gaat dan weer verder met waarmee hij bezig was voordat hij ineens kwaad werd. Hij gaat dobberen. Of eten, van die groene slierten die groeien in de grachten.
Maar die Chihuahua dus. Ik had al zo’n vermoeden. We waren aan het wandelen in een bos. Ik ruik dan aan alle bomen en struiken, tenminste, als er een andere hond tegenaan heeft geplast. Ik ruik dan wat voor hond er is geweest en of ik hem of haar ken. Een andere hond ken je als je aan zijn of haar billen hebt geroken. Zo werkt dat bij honden. Niks geen pootjes schudden als je elkaar tegenkomt. Nee, hups met je snuit richting het achterwerk van de onbekende. Omdat de onbekende dat ook bij jou doet, is het wel even een gedoetje. Je loopt namelijk steeds achter de billen van de ander aan, maar die ander ook achter die van jou. Dus je draait rondjes. En in plaats van dat jouw mens en de mens van de andere hond dan even hetzelfde doen, snuffelen zij niet aan elkaars achterwerk maar blijven ze gewoon staan en maken een praatje. Ja, dan gaat je riem dus in de knoop met die van de ander. Echt zo onhandig.
Maar ik dacht dus al een Chihuahua te hebben geroken. In elk geval een klein hondje, want haar plas zat niet erg hoog. Ik probeer zelf altijd zo hoog mogelijk te plassen. Ene achterpoot omhoog, en dan met mijn andere achterpoot op mijn tenen staan. Zo pies ik zo hoog mogelijk. Dat is handig, want dan denken andere honden dat ik groot ben. En groot betekent sterk en dat je de baas bent. Als ik plas, dan zeg ik dus eigenlijk: ik ben hier de baas, dus oppassen nou. Ik weet alleen niet helemaal zeker of andere honden dat altijd geloven. Want ik denk zelf ook wel eens, jaja, je doet wel alsof je groot bent, maar ik ruik gewoon een klein opdondertje. Meestal kies ik trouwens een nieuw stukje om te plassen, maar soms plas ik over de plas van een andere hond heen. Dat doe ik om te laten merken dat we matties zijn, en dat we samen de baas zijn hier. Dat doen andere honden soms ook bij mijn plas. Gezellig is dat.
Maar dus die Chihuahua. Het was bij de derde graspol rechts naast de zevende boom. Vlak na waar een Sint Bernardshond had geplast, over de plas van een Duitse Herder heen, dus die twee waren matties. Ik dacht meteen, o nee he, toch geen Chihuahua. Verse plas ook nog eens, dus niet ver hiervandaan. Ik liep behoedzaam verder. Dat betekent voorzichtig. Maar ik zag haar nergens. We liepen langs een weitje met ligstoelen waar mensen lagen te chillen. Dat zag er heel relaxt uit, dus ik was de Chihuahua al een beetje vergeten. Springt ze zo ineens de weg op. Met een roze rokje aan en een strikje om haar kop. Ik verzin dit niet. En ik dacht eerst nog, goh, schattig pakje hoor, maar ze werd me toch boos. Niet normaal, er kwamen echt verschrikkelijke scheldwoorden uit haar bekkie. Ik keek naar mijn mens, of zij van plan was hier wat aan te doen. ‘Wat een schattig hondje, zeg’ zei mijn mens tegen de mens van het onderkruipsel. Ik keek haar aan. Serieus? Hoor je wel wat ze blaft? Maarja, een mens verstaat geen honds, dus zij zag alleen maar een klein hondje in een roze tutu dat stond te piepen. Want blaffen kunnen Chihuahua’s niet, daarvoor zijn ze te klein. Of misschien zei mijn mens dat alleen maar om beleefd te zijn. Je kunt ook moeilijk tegen een ander mens zeggen: ‘Goh, wat heb jij een rothondje zeg’.
Ik twijfelde even wat ik zou doen. Het makkelijkste was nu om ook heel boos te worden. Maar echt gezellig werd het dan niet. Dus ik gebruikte de zwanen-move. Ik hield me in, gaf een klein grommetje (ik probeerde te blazen als een zwaan maar bij mij klinkt dat als een grommetje, ik denk omdat ik een hond ben en geen zwaan) en ik liep door. Ze bleef boos en ging recht in mijn waffel staan tetteren. Ik draaide wijselijk mijn kop om en liep door. Netjes naast mijn mens, borst naar voren, staart fier in de lucht. Zo statig als een zwaan, hoopte ik. Toen slaakte ze een diepe zucht. Of eigenlijk een klein zuchtje, want het was tenslotte maar een Chihuahua. En liep ze weer terug naar haar mens. Zo was ze best schattig, in haar roze tutu.
Even verderop rook ik haar plas weer, bij een graspolletje. Ik plaste erover heen. Want als ze straks hier ook gaat wandelen ruikt ze dat. En worden we misschien toch nog matties.